Een jaar lang was Mart de Kruif commandant van de NAVO-troepen in Zuid-Afghanistan. Over deze bijzondere periode schreef De Kruif tien jaar later het boek Zandhappen.

Dagelijks moest hij beslissingen nemen over militaire operaties, meedenken over de wederopbouw van het land en intussen behoedzaam manoeuvreren tussen de verschillende stammen en bevolkingsgroepen in Afghanistan.

“Je hebt het gevoel dat je geschiedenis aan het schrijven bent, maar je hebt geen tijd om dat besef tot je toe te laten.”

Bij een oud-generaal komt al snel een beeld naar voren van een wat strenge, oudere man die vaderlijk terugblikt op zijn militaire carrière. De 60-jarige Mart de Kruif is jeugdig, benaderbaar, bescheiden en genuanceerd. Aan de keukentafel in zijn nieuwe woning in Gelderland, een licht, monumentaal pand waar de verhuisdozen nog op de gang staan, vertelt hij over dat uitzonderlijke jaar in zijn leven.

De meeste Nederlanders zullen bij Afghanistan meteen denken aan Uruzgan, de zuidelijke provincie waar tussen 2006 en 2010 de Nederlandse missie Task Force zat. Minder bekend is dat een Nederlander met een grotendeels Nederlandse staf vanaf november 2008 de NAVO-missie ISAF in heel Zuid-Afghanistan leidde. In het jaar dat Mart de Kruif was uitgezonden, moesten zijn kinderen geregeld aan klasgenootjes uitleggen dat hun vader wel in Afghanistan zat, maar niet in Uruzgan. Het was een van de redenen dat hij begon met het schrijven van zijn boek Zandhappen. Om aan familieleden van de vierhonderd Nederlanders die samen met hem in Afghanistan hadden gezeten, te laten zien wat hun geliefde, vader of moeder daar al die tijd had gedaan. Gaandeweg zag hij dat hij het ook schreef voor zijn eigen gezin. De Kruif: ‘Je kunt soms iets makkelijker op papier kwijt dan dat je het uitspreekt. Pas toen ik bezig was, zag ik dat het best een persoonlijk verhaal werd.’

In je inleiding schrijf je: ‘Afghanistan laat me niet los. Sinds die missie word ik soms in één klap emotioneel.’ Hoe komt dat?
‘Ik weet het niet. Het kan gebeuren dat ik mooie muziek hoor en ineens emotioneel word. Heel onverwacht. Het kan ook bij een film, gewoon een hele domme Amerikaanse film met een happy end… Laat maar lekker gebeuren hoor, ik vind het helemaal niet erg.’

In het najaar van 2007 krijg je een telefoontje van Peter van Uhm, commandant van de Landstrijdkrachten, waarin hij je vraagt om in Zuid-Afghanistan de NAVO-troepen te leiden. Je bent verbaasd dat hij juist bij jou uitkomt. Zoals je zelf omschrijft was je eerder ‘een waterdragende middenvelder dan een topper’. Toch heb je Van Uhm niet gevraagd waarom jij het werd.
‘Nee, ik heb het hem ook later niet meer gevraagd want zijn zoon Dennis, die bij mij in de brigade had gezeten, sneuvelde in Afghanistan. Dat overheerste alles. Ik was namens Defensie verantwoordelijk voor de repatriëring van het stoffelijk overschot. Als je baas zoiets overkomt, ben je wel met andere dingen bezig dan de vraag waarom juist jij werd gekozen.’

Maar af en toe is die verwondering er wel weer in jouw boek: hoe kan dat ik hier zit en dit meemaak?
‘Het is natuurlijk ook best raar: dertig jaar ben je bezig met operaties plannen, terwijl je het idee hebt dat zoiets toch nooit echt gaat gebeuren. En dan kom je ineens in een operatie terecht die wel heel extreem is. In Nederland was ik blij als ik één helikopter had, in Afghanistan had ik 170 helikopters tot mijn beschikking. Tegelijkertijd hadden we te maken met extreem geweld. Af en toe moest ik even met een afstandje naar mezelf kijken om te zien wat er eigenlijk allemaal gebeurde. Dat is best veel. Ik moest besluiten nemen, mijn staf aansturen.. Je hebt het gevoel dat je geschiedenis aan het schrijven bent, maar je hebt geen tijd om dat besef tot je toe te laten want 5 minuten later moet je weer iets doen. Na afloop van de missie had ik ook niet de drang om dit boek te schijven. Klaar, hup en nu de volgende baan, zo dacht ik er over. Pas later bedacht ik dat het misschien wel mooi was om iets over deze periode te schrijven. Berichtgeving over Afghanistan is vaak heel oppervlakkig, ik wilde graag iets meer erover vertellen.’

Je schrijft dat je geen nee kon zeggen op de vraag of jij de missie wilde leiden. Waarom niet?
‘Het militaire vak is het enige beroep waarin je geen nee kunt zeggen. Als een politieman een opdracht krijgt die hij te gevaarlijk vindt, heeft hij het recht en misschien zelfs de plicht om te stoppen. Ooit stonden in Dordrecht twee agenten voor een huis te wachten, waar iemand zou worden gemarteld. Ze gingen niet naar binnen, maar wachtten op het arrestatieteam. Deze agenten hadden goed gehandeld. Een militair kan een opdracht niet weigeren, dat zit in het DNA van het beroep.  Als je dat niet bevalt, moet je er niet voor kiezen.’

Nog voordat je op missie gaat, hoor je al dat de Amerikanen een Surgeoverwegen in Afghanistan, een enorme inzet van Amerikaanse troepen om de taliban snel terug te dringen. Ze willen daarom liever een Amerikaanse dan Nederlandse commandant. Maar Peter van Uhm houdt voet bij stuk dat jij de beste keuze bent. Wat dacht je toen je dat hoorde?
‘Ik hoorde dat pas later. Wel merkte ik dat ik veel moest investeren in mijn relatie met de Verenigde Staten. Ik denk dat ik de enige Nederlander ben geweest die zowel op het State Departement is geweest, als in de Oval Office in het Witte Huis. Overal werd ik geïnterviewd en moest ik gesprekken voeren. Niet vanwege mijzelf, maar omdat de Amerikanen wilden weten wat voor vlees ze in de kuip hadden. Daar was ik op een gegeven moment wel klaar mee, nu moest ik ook maar eens gaan.’

Met de komst van een nieuwe commandant werd meteen heel de staf gewisseld. Waarom blijft niet bijvoorbeeld de helft van de staf zodat er militairen met veel ervaring zouden zijn?
‘Dat zou inderdaad veel handiger zijn. Maar meestal maakt het land dat de missie leidt ook de meeste kosten. De ondersteuning, de bewaking, de techniek, dat wordt allemaal door hetzelfde land geleverd. Daarom zaten er tijdens mijn missie nog tweehonderd andere Nederlanders. Het heeft ook te maken met het eenheidsgevoel want als je als team begint, is dat toch anders dan als je voortdurend roteert. Bovendien heb je de vrijheid om helemaal iets nieuws te doen.’

Je kreeg een enorme verantwoordelijkheid, moest dagelijks beslissen over operaties en meedoen aan talloze overleggen. Hoe kreeg je grip op alle informatie?
‘In de avonden had ik de tijd om wat dieper op onderwerpen in te gaan, dan zaten we met de Britten, de Canadezen en de Amerikanen even bij elkaar. Geregeld liep ik rond tussen de rest van de staf om een praatje te maken zodat ik wat diepgaandere informatie kreeg. Daar moesten ze overigens wel aan wennen want het was niet zo gebruikelijk dat een commandant zoiets deed. Lange tijd had ik nauwelijks contact met de Amerikaanse Special Forces terwijl die wel in hetzelfde gebied opereerden als wij. Ze zaten naast ons op de basis, maar hun vertrek was omringd door een hek, prikkeldraad en een deur met zware sloten.

Deze situatie veranderde pas toen vier Amerikaanse militairen in Uruzgan sneuvelden. De Amerikanen wilden hun lichamen ophalen, maar hadden geen helikopter ter beschikking. Nederlandse militairen hebben het toen voor ze gedaan. Daarna zaten we elke zaterdagavond met de Special Forces aan tafel. Die Amerikanen hadden natuurlijk weergaloos eten: steaks, kreeft en nog veel meer… Na het eten praatten we twee uur lang over waar we stonden en hoe het verder moest voor de komende maanden. Zo kregen we in de loop van de tijd zoveel informatie dat we nauwelijks meer werden verrast. Ik merkte overigens wel dat mijn kennis misschien toenam, maar mijn fysieke gesteldheid juist steeds verder afnam. Vooral op de momenten dat ik niet onder druk stond, voelde ik hoe ongelooflijk moe ik was. Ik denk dat ik deze baan daarom ook niet langer dan een jaar had volgehouden.’

“Zelfs na een jaar begrijp je het nog niet. Ik had dus echt mensen nodig als antropologen en cultureel adviseurs die daarin veel meer thuis waren dan ik.”

Je beschrijft hoe gecompliceerd de situatie is. De taliban is in feite een verzameling van verschillende partijen met ieder eigen belangen. En in Afghanistan ligt de macht voor een groot deel bij de stammen met wie je uiterst behoedzaam moet omgaan. Had je je dat van tevoren al gerealiseerd?
‘Niet dat het zo gecompliceerd was. Ik heb bijvoorbeeld uiteindelijk gewoon zaken gedaan met de taliban, via het Rode Kruis. In ruil voor de uitwisseling van gesneuvelde talibanstrijders, mochten wij de bevolking tegen polio vaccineren. Dat is best raar. Alles speelt er door elkaar. Niet alleen ideologie, maar ook de islam en vooral drugshandel. Bij de stammen speelt ook de geschiedenis een grote rol. Het kost tijd om dat allemaal te begrijpen. Zelfs na een jaar begrijp je het nog niet. Ik had dus echt mensen nodig als antropologen en cultureel adviseurs die daarin veel meer thuis waren dan ik.’

Dacht je dan wel eens: dit is zo gecompliceerd, wat kunnen wij hier met onze westerse ideeën en troepen doen?
‘Nee, dat niet. Je had natuurlijk stammen die vanuit de geschiedenis volstrekt tegen elke buitenlandse inmenging waren. Maar er waren er ook die daar anders over dachten. Een stam die net ten noorden van Kandahar leeft, was bijvoorbeeld ongelooflijk liberaal. Meisjes mochten naar school, vrouwen hadden zich ontwikkeld. Dat sluit vrij goed aan met wat uiteindelijk veel Afghanen willen: gewoon een stukje grond om je gang te gaan en vooral rust. Daarom heb ik nooit het gevoel gehad dat de Afghanen collectief dachten: wat doen al die westerlingen hier? Ze waren wel bang dat we ze in de steek zouden laten. Als je dat doet, tast je ze in hun eer aan. Eer speelt in Afghanistan een veel belangrijker rol dan wij ooit kunnen indenken.’

Wat bedoel je daarmee?
‘Als wij beloven dat we komen om de Afghanen te helpen en het gaat moeizaam, kun je niet zo maar vertrekken. Dan moet je blijven. Ze zien het als een soort bloedbroederschap. Als je samen met Afghanen vecht, doen ze alles om je veilig te houden, echt alles. Maar het eerste wat een Afghaan vraagt is: ‘Als ik jouw kant kies en je gaat over zes maanden weg, wat gebeurt er dan met mij?’ Ze zijn bang om in de steek te worden gelaten. Toen de Russen na hun inval weer vertrokken uit Afghanistan (in 1989, red.), werden de Afghanen die voor de Russen hadden gekozen genadeloos aangepakt. Daarom moet je daar eigenlijk minimaal 30,40, 50 jaar of langer zitten Ga je wel weg, dan raak je dat land kwijt.’

“Eigenlijk moet je militaire commandanten het vertrouwen geven om, op grond van de politiek, vrijheid van handelen te hebben om het juiste te doen.”

Nederland komt er niet altijd fraai vanaf in jouw boek. Je bent verbolgen als het kabinet begin 2010 valt over de vraag of de missie in de provincie Uruzgan moet worden verlengd.
‘Ik was vooral boos dat Afghanistan niet als doel werd gebruikt, maar als middel. ‘We trekken de stekker uit Afghanistan, het kabinet valt, we krijgen nieuwe verkiezingen en dan wordt de PvdA de grootste’, dat was de gedachte. Dat werkt natuurlijk niet in de Afghaanse context en bovendien is dat een politieke reden om een militaire operatie te beëindigen. Natuurlijk is dat het primaat van de politiek, maar juist in Afghanistan is dat een slecht plan. Want daar gaat eer boven patriotisme.’

Je had meer kritiek. Voor sommige operaties waaraan Nederlandse militairen mee zouden doen, had je toestemming nodig van Den Haag. Maar de Nederlandse regering reageerde vaak traag, in het weekeinde was bijvoorbeeld nauwelijks iemand bereikbaar. Met als gevolg dat je troepen uit andere landen moest inzetten als snel handelen was vereist. Hoe zou dat anders kunnen?
‘Eigenlijk moet je militaire commandanten het vertrouwen geven om, op grond van de politiek, vrijheid van handelen te hebben om het juiste te doen. Het is best vreemd dat in mijn geval vrijwel alle landen zeiden dat iets goed was als Mart de Kruif het had goedgekeurd, met uitzondering van Nederland. Soms kun je niet alles overleggen in militaire operaties. Dan ben je te laat. Vergelijk het met een voetbaltrainer die voortdurend staat te schreeuwen langs de lijn, na tien wedstrijden zal niemand hem nog horen. Die voetballers kunnen namelijk best zelf nadenken. De politiek moet de grote lijnen in de gaten houden, maar niet bezig zijn met details van militaire operaties. Dat is echt een vak.’

Waarom is Nederland meer terughoudend dan andere landen om die grens over te gaan?
‘Wij hebben het Poldermodel. Iedereen moet erbij worden betrokken. Dat is op zich ook hartstikke goed. Maar als je slagvaardig wil zijn met militaire operaties, werkt dat af en toe niet. En we zijn een beetje naïef op gebied van militaire veiligheid. We zijn veel te open. Ik geef je op een briefje dat als we tien telefoons hadden in een ruimte waar je die niet mocht gebruiken, het negen keer Nederlandse telefoons waren. Dat zit zo in onze geest. Iedereen moet alles weten en iedereen moet alles vinden.’

Bijna dagelijks kwamen militairen om het leven. Vooral door bermbommen. Als commandant, en daarmee eindverantwoordelijke, schreef je brieven aan de nabestaanden en was jij erbij als de kist, soms diep in de nacht, het vliegtuig in werd getild. Had je van tevoren bedacht hoe dit voor jou zou zijn?
‘Ja, maar je kunt nooit weten hoe het echt is. In oefeningen speel je het na hoe je ermee omgaat als mensen van je staf sneuvelen. Maar de werkelijkheid is totaal anders. Op het moment dat iemand onaangekondigd mijn kamer binnenkwam, zag ik al aan zijn gezichtsuitdrukking, een soort beschroomdheid, dat er wat was. Zoiets kun je niet naspelen. Het hielp om die brieven aan nabestaanden te schrijven. Zo kon ik het een plekje geven. Maar soms ging het ook over mijn grenzen heen. Als je vijf man in één keer verliest of mensen die je echt kent, daar is geen recept voor. Gelukkig deelde ik het verantwoordelijkheidsgevoel met heel de staf. Ik zag bijna altijd mijn complete staf staan bij zo’n afscheidsceremonie. Dat hoefden ze niet te doen, maar ze deden het wel.’

Je wil met jouw boek een ander beeld laten zien van Afghanistan en dan vooral van de bevolking. Dat het een heel gastvrij en trouw volk is dat liefst vrede wil. En je beschrijft ook hoe mooi het landschap kan zijn. Verlang je nog wel eens terug naar het land?
‘Nee, want dan wordt zo’n bezoek meteen gekoppeld aan de missie en dat wil ik niet. Nu is een ander daarvoor verantwoordelijk. Ik ben wel nog teruggegaan als baas van de landmacht om missies te bezoeken, maar dan in het noorden van Afghanistan. En dat is toch anders dan het zuiden. Je kunt je de kleuren die je daar hebt gewoon niet voorstellen. Zo intens. Echt een bijbels mooi land.’

Als je met optimistische blik naar Afghanistan kijkt, op welke manier zou het land weer veilig en leefbaar kunnen worden?
‘Om dat te bereiken, moet eerst heel de regio veilig worden. De tegenstellingen tussen India en Pakistan spelen daarbij een grote rol, maar Iran ook. Dat gaat dus nog heel lang duren. Maar we moeten Afghanistan ook zichzelf laten blijven en niet naar westers beeld willen schapen. Neem het rechtssysteem. Welke idioot heeft bedacht dat het Italiaanse rechtssysteem moest worden ingevoerd in Afghanistan? Afghanen hebben een rechtstelsel dat al veel ouder is dan het onze. Tachtig procent van wat wij voor de rechter brengen, wordt daar door de lokale ouderen geschikt. Wie zijn wij om daar verandering in te brengen? Laat de Afghanen het land zelf opbouwen. Ik ben wel optimistisch als je kijkt naar wat de Afghaanse politie en het Afghaanse leger doen onder de meest moeilijke omstandigheden. Het land is nog niet in elkaar gestort. De taliban plegen nog steeds grote aanslagen, maar dat is ook omdat ze de macht niet op andere manier kunnen krijgen. Onder de bevolking is dus echt veel weerstand tegen de taliban. Ik hoop dat de Afghanen de rust kunnen vinden, dat ze overeenstemming kunnen vinden met elkaar waarbij ook de taliban deels politieke macht krijgen. Zoiets zal het worden. Als dat niet lukt, zal in het slechtste geval het land scheuren. Dan gaan het noorden het zuiden apart van elkaar door. Maar dat hoop ik niet.’

Je wijdt het laatste hoofdstuk aan de vraag of de missie en jouw werk zin hebben gehad. Je concludeert dat zin en succes geen verband houden. Wat bedoel je daarmee?
‘Het is volkomen terecht dat men de vraag stelt of ons werk zin heeft gehad. En dat je verantwoording aflegt, is natuurlijk ook terecht. Maar soms heeft vrijheid geen prijs. Soms moet je alles overhebben voor jouw vrijheid. Militairen zijn geen Nelson Mandela’s, maar het feit dat je op een missie gaat kan heel zinvol zijn. Je kunt falen, maar je hebt toch meegedaan. Zo simpel kan het zijn. Als je thuis op de bank zit, gebeurt er niks. Geen Canadese moeder zal het waard hebben gevonden dat haar zoon overleed voor de vrijheid van Europa. Toch liggen in Nederland bijna vijfduizend gesneuvelde Canadezen. Je kunt je afvragen waarom ze gingen. Natuurlijk voor het avontuur en de kameraadschap, maar ook omdat ze dachten: ‘Als wij het niet doen, wie doet het dan wel?’

 

Bestellen

Je kan het boek hier bestellen.